Toekenning van De Gijselaar-Hintzenprijs 2018

Terug naar het overzicht

2018 -

JURYRAPPORT DE GIJSELAAR-HINTZENPRIJS 2018

Het De Gijselaar-Hintzenfonds is voortgekomen uit het Lichtbeeldeninstituut, dat in 1935 werd gesticht door twee bemiddelde dames, De Gijselaar en Hintzen geheten. Het doel van die stichting was ‘de volksontwikkeling te bevorderen, door het beschikbaar stellen van lichtbeelden, foto’s en al hetgeen de fotografische techniek daar verder aan kan bijdragen’. Volksontwikkeling door middel van beeld, dus. In zijn huidige vorm subsidieert het De Gijselaar Hintzenfonds publicaties over kunst en andere vormen van kunst- en cultuureducatie, en we dragen dan (het Lichtbeeldeninstituut indachtig) vooral bij aan de kosten die met illustraties gemoeid zijn: drukkosten, maar ook fotografie- en lithografiekosten, beeldredactie, copyrights.

Sinds 2011 reikt het fonds bovendien een De Gijselaar-Hintzenprijs uit, eens in de twee of drie jaar, altijd tijdens de Kunsthistorische Dag. De prijs is een eerbetoon aan een persoon of instantie die, middels boeken, artikelen of andere media, de kennis van en het enthousiasme voor de kunsten heeft aangewakkerd bij een breed publiek. Daarmee is de prijs als het ware een aanvulling op, en een tegenhanger van, de Karel van Mander prijs, die immers de wetenschap dient. De prijs bestaat uit een bedrag en een oorkonde, maar natuurlijk vooral uit de grote waardering van de acht bestuursleden van het fonds, die daarmee ook hopen te spreken namens kunstlievend Nederland.

De prijs werd eerder toegekend aan de kunsthistorici Eddy de Jongh en Fieke Tissink, en twee jaar geleden aan het Sculptuurinstituut in Scheveningen. Dit jaar reiken wij de De Gijselaar-Hintzenprijs uit aan Ad de Visser (Schijndel, 1951). Hij ging na zijn gymnasiumopleiding studeren aan de kunstacademie in Tilburg; hij schrijft dus niet alleen over kunstenaars, maar is er zelf ook een. De Visser werkte als criticus voor Beelding en de Brabant Pers, als galeriehouder en tentoonstellingsmaker en als auteur van catalogi en andere kunstboeken. Hij is geen officiële kunsthistoricus zoals de meeste aanwezigen hier, in die hoedanigheid is hij self-made – maar intussen heeft hij wel menige kunsthistoricus op het spoor van de kunstgeschiedenis gezet. Het is een beetje een cliché, maar je kunt in dit geval echt zeggen: hele generaties zijn opgegroeid met zijn leerboeken Hardop kijken en Kunst met voetnoten, verschenen in respectievelijk 1986 en 1989 en dit jaar als dertiende en vierde druk samen in één band heruitgegeven. Voor veel kunsthistorici-in-de-dop en geïnteresseerde leken sinds het einde van de jaren tachtig waren die boeken, in hun laatste jaren op de middelbare school of het eerste jaar op de universiteit, helder geschreven en leuk eigenwijs geïllustreerde introducties tot de beeldende kunst: hoe ontstaat kunst, wat hebben we eraan, wat voor benaderingen van kunst zijn er, waar kun je op letten als je voor een kunstwerk staat. Je reinste kunsteducatie. Volksontwikkeling anno nu.

Ad de Visser is een man met durf. Hij durft grote grepen aan. Meerjarenplannen. Na Hardop kijken en Kunst met voetnoten publiceerde hij De tweede helft, een geschiedenis van de na-oorlogse kunst, gevolgd door De tweede helft gedocumenteerd, een bloemlezing van belangrijke kunsthistorische bronnen uit die periode. (Voor de in 2016 verschenen zevende editie van De tweede helft breidde De Visser het overzicht uit met de late jaren negentig van de vorige eeuw, wat zijn boek uniek in zijn soort maakt.)

In vijf delen Uit de eerste hand, bundelde hij vervolgens cultuurhistorische teksten uit de Griekse en Romeinse oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance – bronteksten die daarmee soms pas voor het eerst beschikbaar kwamen in een Nederlandse vertaling. De Visser maakte voor die vijf bundels niet alleen de selectie, maar schreef de gekozen fragmenten ook aan elkaar.

Van de grootste durf getuigt De Vissers grootste greep: Vice Versa, zijn zes jaar geleden verschenen geschiedenis van de westerse kunst en architectuur: 540 pagina’s met meer dan 3.300 kleine afbeeldingen (en een website erbij waarop die reproducties groter te bekijken zijn). Vice Versa is, aldus Hans Bakx in het blad Kunstschrift, ‘een Nederlands equivalent van Janson en Honour & Fleming. (...) Het is niet minder dan het eerste en houdt zich staande naast het tweede.’ Meer dan de door Bakx genoemde grote drie maakt Ad de Visser tijdsprongen. Hij koppelt bijvoorbeeld het surrealisme van Jeroen Bosch aan dat van Salvador Dalí en een lijdend omhoog kijkende zeventiende-eeuwse Sebastiaan aan een jammerende vrouw op een World Press Photo uit 1997. De kunstgeschiedenis is weliswaar een chronologische vertelling, maar De Visser heeft er veel plezier in om in de zestiende eeuw alvast op de twintigste vooruit te lopen of in een bespreking van een modern kunstwerk iets middeleeuws in de herinnering te roepen – vandaar de titel Viceversa: vooruit en achteruit. Ad de Visser laat zien dat kunstenaars soms over vele eeuwen heen familie van elkaar zijn. Geestverwanten. Zodat je als lezer niet alleen overweldigd wordt door die lange, lange kunstgeschiedenis, maar er ook op je gemak in gaat rondlopen, als een tijdreiziger. De durf en het plezier van Ad de Visser slaan op de lezer over.

Vanwege deze grote verdiensten voor de kunsteducatie kennen wij Ad de Visser de De Gijselaar-Hintzenprijs 2018 toe.

De jury, tevens bestuur van de Gijselaar-Hintzenfonds,

Paul van den Akker

Claudine Chavannes-Mazel

Pieter de Dreu

Eva Geudeker

Els van Odijk

Esther Scholten

Frans Tilman

Gijsbert van der Wal