Catalogus Gurt Swanenberg (Noordbrabants Museum, Den Bosch)

Terug naar het overzicht

2017 -

 

OVERDRACHTELIJK REALISME

Over krabben-die-met-vorn-en-mes-eten en typografisch polychroom

Waarover men niet spreken kan, daarover kan men niet anders dan zwijgen: het is het even beruchte als beroemde statement van de Oostenrijks-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein. Berucht omdat de uit­spraak te pas en te onpas wordt aangehaald, beroemd omdat de evidente logica ervan zelfs de academi­sche twijfel lijkt te weerstaan. Toch zou dit laatste door Wittgenstein ogenblikkelijk gepareerd worden met de vraag of we überhaupt wel kunnen spreken over zaken als ‘werkelijkheid’ en ‘waar­heid’: kernbegrippen die o zo makkelijk gehanteerd worden, maar nog steeds wachten op finale dui­ding. De kwestie vat in een paar woorden de gehele geschiedenis van de filosofie samen: van Plato tot Baudrillard.

Belangrijk is dat we in een gesprek (maar ook individueel, ‘monoloog’) ernaar moeten streven helder te bepalen waarover we het hebben. Weten we dat niet of hebben we een en ander niet goed op elkaar afgestemd, dan verstaan we elkaar niet en praten we langs elkaar heen, iets waar we niet echt op zitten te wachten - zeker niet in een wereld die noodlottig genoeg toch al gekenmerkt wordt door een spraakverwar­ring die haar sinds Genesis 11, 1-9 in zijn greep heeft.

Willen we het werk van Gurt Swanenberg op een juist manier benaderen, dan is het goed ons af te vra­gen of de kwalificaties die veelal aan zijn werk - en aan dat van andere verwante kunstenaars - worden gegeven juist zijn. Zo spreekt men al gauw van ‘realisme’, een begrip dat in het dagelijkse leven al veel te nonchalant wordt gehanteerd en in de kunstbeschouwing die vooral scherpzinnigheid nastreeft hele­maal onbruikbaar is. Want wat is realisme en wat iets wat we realistisch noemen? Het feit dat we het zo vaak gebruiken zegt al dat het een vast bestanddeel vormt van de Babylonische spraakverwarring.

Zojuist vielen de namen Plato en Baudrillard: twee filosofen die zich sterk hebben gemaakt fenomenen die wij zo gemakkelijk aanduiden met realisme te onderzoeken en uiteindelijk: omver te halen. Leidmo­tief in heel het denken van Plato (ca. 427-347 v.Chr.), een van de aartsvaders van de wijsbe­geerte, is de bevinding dat de mens zich zijn leven lang voor de gek laat houden door schijnbeelden en pas op het hoogste echelon van het denken, na alles wat subjectief, onbestendig en vergankelijk is ach­ter ons gelaten te hebben, tot de werkelijkheid komt.

Plato is natuurlijk geen kunstenaar, maar een wijsgeer die zich in die (compromisloze) hoedanigheid tot taak stelde de zuivere ‘werkelijkheid’ te vinden. Zijn opvattingen aangaande de kunst worden dan ook geleid door zijn ideeënleer, die het Goede, Schone en Ware niet zoekt in het hier en nu, maar in een transcendente metafysica, waar de onveranderlijke dingen heersen.

Plato heeft met ons te doen, aangezien we ons voortdurend door schijngestalten laten bedriegen en - zo­als de romantiek ons dat tot op de dag van vandaag voorhoudt - in de kunst een ‘hogere werkelijk­heid’ menen te vinden. Plato acht hetgeen wij zien (dus ook de beeldende kunst) het bedrieglijkste van al wat ons omringt. Daarom spreekt hij de hoop uit dat ooit, na zeer veel inspanningen, ook voor ons de ‘idee’ zichtbaar wordt. En verheugt hij zich erop dat hij eens de schoonheid zélf zal kunnen zien: puur, zuiver, onvermengd, niet bedolven onder menselijk vlees en kleur en allerlei andere sterfelijke onzin, maar de eigenlijke goddelijke schoonheid in haar ene gedaante...

Plato noemt de illusie van een figuratieve schildering weliswaar ‘sterfelijke onzin’, maar zijn tijdge­noot, de schilder Zeuxis, genoot juist enorme faam omdat hij druiven schilderde die zó ‘echt’ waren dat de vogels er verlekkerd op af kwamen vliegen.

Schilderingen uit de Griekse oudheid zijn (uitgezonderd die op vazen) niet overgeleverd, maar een goed voorbeeld van de natuurgetrouwheid waarin Zeuxis excelleerde vinden we nog in het asoroton (‘onge­veegde vloer’), zoals de mozaïekvloeren in eetkamers werden genoemd waarop de resten van de maaltijd werden afgebeeld (in de oudheid gooide men botten en schillen doodleuk op de grond). De illu­sie van het asaroton werd toen en nog steeds hogelijk gewaardeerd, maar moet destijds voor de slaaf die de boel diende te kuisen een desillusie zijn geweest.

[…]